+ + Oude Testament + Deuterocanonieke boeken + Nieuwe Testament
Marcus
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 58 %
Mar. 3
3:1 En 1) toen hij weer de synagoge binnenging,
was daar een mens met een verdorde (lamme) hand.
2 En zij namen hem waar,
of hij hem op de sabbath zal genezen,
opdat ze hem zouden aanbrengen.
3 Hij zegt tot de mens, die de dorre hand heeft:
Kom in het midden staan!
4 En hij zegt hen:
Is het op sabbath toegestaan goed te doen óf kwaad te doen,
een leven (ziel) te redden óf te doden?
Maar zij zwegen!
5 En terwijl hij hen rondom in woede aanzag,
en diep bedroefd (of: medelijdend) was om de hardheid van hun hart,
zegt hij tot de mens:
Strek je hand!
Hij sterkte (hem)
en zijn hand was hersteld!
6 De Farizeeën vertrokken
en direct hielden ze mét de Herodianen beraad over hem,
hoe hem uit de weg te ruimen.
7 Vervolgens week Jezus met zijn leerlingen uit naar zee,
en een enorm aantal mensen uit Galilea volgde.
8 Ook vanuit Judea en uit Jeruzalem,
uit Idumea en van de overkant van de Jordaan,
en uit de omgeving van Tyrus en Sidon
- nog eens een heel groot aantal -,
hoorden zij wat hij deed
en kwamen tot hem.
9 Hij zei tot zijn leerlingen,
dat ze een scheepje voor hem
beschikbaar moesten houden vanwege de menigte,
dat die hem niet
in verdrukking zou brengen.
10 Want hij genas er velen,
zodat zij zich aan hem opdrongen
om hem aan te raken,
met welke gesel zij ook van doen hadden.
11 En de onreine geesten -,
hem in ogenschouw nemend,
vielen zij op hem aan
en schreeuwden:
Jij bent de zoon van God!
12 Herhaaldelijk bestrafte hij hen,
dat zij hem niet openbaar zouden maken.

13 Dan gaat hij de berg op
en roept hij tot zich,
die híj zelf wilde.
Zij gingen... en kwamen naar hem toe.
14 Hij maakte van hen een twaalftal.
Opdat zij bij hem zullen zijn,
én dat hij hen zal uitzenden,
om te verkondigen
15 en gevolmachtigd te zijn
in het uitdrijven van demonen.
Daartoe stelde hij er twaalf aan.
16 En aan Simon gaf hij de bijnaam Petrus - rotsman!
17 En aan Jacobus, zoon van Zebedeus
en zijn broer Johannes,
gaf hij de bijnaam: Boanerges,
dat is: donderzonen!
18 met Andreas en Filippus,
Bartholomeüs en Mattheüs,
Thomas en Jacobus, de zoon van Alfeüs,
Thaddeüs en Simon de Kananeër
19 en Judas Iskarioth,
die hem overgeleverd heeft.
20 Hij 2) kwam thuis;
en weer kwam een menigte mensen bijeen,
zodat ze zelfs geen brood konden eten.
21 Toen zijn verwanten dat hoorden,
kwamen ze om hem te grijpen;
want, zeiden ze, hij is gek geworden.
22 En de schriftgeleerden
die uit Jeruzalem waren afgedaald
zeiden:
Beëlzebub heeft hem in z’n macht,
en:
door de overste der demonen drijft hij demonen uit.
23 Toen hij hen bij zich had geroepen,
sprak hij tot hen in gelijkenissen:
Hoe kan satan satan uitdrijven?
24
Als een koninkrijk tegen zichzelf verdeeld is,
kan dat koninkrijk niet staande blijven;
25
en als een huisgemeenschap innerlijk verdeeld is,
zal dat huis niet staande kunnen blijven;
26
en als de duivel tegen zichzelf opstaat en verdeeld is,
kan hij niet staande blijven,
maar is zijn einde daar;
27
ook kan iemand niet het huis van een sterkere binnengaan
en zijn spullen roven,
tenzij hij de sterkere eerst vastbindt;
pas dan kan hij zijn huis leegroven.
28
Voorwaar ik zeg jullie:
alle zonden en godslastering die ze gepleegd hebben,
zullen de mensenkinderen worden vergeven;
29
maar wie laster spreekt tegen de heilige geest,
krijgt in der eeuwigheid geen vergeving,
maar hij is betrokken bij een eeuwige zonde
30 (omdat ze zeiden:
een onreine geest heeft hem in z’n macht).

31 Ook kwam zijn moeder met zijn broers;
ze bleven buiten staan
en stuurden iemand om hem te roepen.
32 Er zat een menigte mensen om hem heen;
ze zeiden tegen hem:
zie, uw moeder en w broers [en uw zussen]
zijn buiten en zoeken u.
33 Hij antwoordde hen en zei:
Wie zijn mijn moeder en mijn broers?
34 Hij keek hen aan die om hem heen zaten
en zei:
Zie, mijn moeder en mijn broers….
35
want ieder die de wil van God doet,
die is mijn broer en zus en moeder!

1vertaling van Leen de Ronde
2vertaling van Klaas Eldering